A euphoric article by Johan Huizinga, 80 years ago.
Now we are celebrating the fifth anniversary of the reign of King Willem-Alexander, let us turn our attention to a newspaper article written to mark the birth of the King’s mother, Princess Beatrix on 31 January 1938. At that time, the economic crisis in the Netherlands was severe, unemployment high and the threat of war imminent. Over two generations the royal family, the House of Orange, had consisted of only a few members. Wilhelmina (1880-1962), Queen of the Netherlands 1898-1948, was the only child of her parents, King William III and Queen Emma. After her marriage to Prince Hendrik of Mecklenburg-Schwerin in 1901, she had several miscarriages before giving birth to their only child, Juliana (1909-2004), Queen of the Netherlands 1948-1980. Juliana’s marriage to Bernhard von Lippe-Biesterfeld on 7 January 1937 was intended to be blessed with children to safeguard the Dutch monarchy and, with that, the country itself.
Princess Juliana studied at Leiden University with great pleasure. She enjoyed her relative freedom, away from home and being together with other young female students, with whom she lived in a villa in the adjacent village of Katwijk. One of her teachers was Dr. Johan Huizinga (1872-1945), professor of general history, of national and international renown. Huizinga was in charge of presiding over the Princess’ debating club in Katwijk, where such wonderful modern topics were discussed as ‘cinema and radio as factors in present day society’, ‘The contrast between Eastern and Western culture, or ‘Modern developments in the arts’.
Alas, her freedom was to last only two years: Wilhelmina, who had become Queen at eighteen, had never herself enjoyed such a time at ease and wanted her daughter back. The University decided to distinguish the Princess with an honorary Doctor’s degree, to confirm its close relationship with the House of Orange. To Huizinga fell the delicate task of bestowing her with the degree and holding the speech. But Huizinga was used to finding the right words, without overdoing it.
When the Princess married, she invited a German cousin to be a witness, but he was not allowed to leave Hitler’s Germany. The Princess decided to ask Huizinga in his place. She made the phone call herself, and Huizinga accepted. A year later, when the Princess was due to give birth to her first child, Huizinga wrote his ‘De Eenheid Nederland-Oranje’ (The Holland-Orange Bond), which was published in several newspapers. The illustration and the text left in the middle whether the child was a boy or a girl. His article was not about the child itself, but a short history of the bond between the country and its princely, later royal family. It is one of Huizinga’s most euphoric or impassioned articles, neglecting or simply denying any tensions, let alone divisions, in Dutch politics over the centuries. At the end of the article, he used the expression ‘it was a wonder’, characterizing the vicissitudes and qualities of the Dutch state in history, no less than seven times. In his final sentence, he changed this to ‘It is the fragile wonder of a new human life on which now depends the continuation of that beneficial and blessed community of almost four centuries: the bond between the Netherlands and the House of Orange.’
De meest gewilde portretten van de befaamde Leidse hoogleraar Johan Huizinga staan uitgerekend in een heel zeldzaam drukwerkje. Alleen de Universiteitsbibliotheek en het Academisch Historisch Museum te Leiden bezitten een exemplaar. Ze staan in het gedrukte menu bij het diner ter gelegenheid van de dies natalis van de Universiteit op 8 februari 1933. Huizinga nam toen het rectoraat op zich, zoals gebruikelijk voor een jaar. Het was een goede gewoonte dat de menukaart ontsproot aan de fantasie van een van de hoogleraren. Een van Huizinga’s vrienden, J.A.J. (Ton) Barge, hoogleraar anatomie, had de originele ingeving om Huizinga te portretteren als rector, en als zes historische figuren. Elk gerecht en elk portret is een verwijzing naar een van de werken van Huizinga. De geestige vondsten en geslaagde tekeningen moeten aan het diner een groot succes zijn geweest. Hadden we daar eens bij kunnen zijn, om een gnuivende Huizinga te zien!
PORTRAITS OF HUIZINGA AND THE DIES NATALIS OF LEIDEN UNIVERSITY — The most requested portraits of the famous Leiden professor Johan Huizinga are published in a printed booklet of great rarity. Only the University Library and the Academisch Historisch Museum in Leiden own a copy. They are in the printed menu of the festive dinner to celebrate the Dies Natalis of Leiden University on February 8, 1933. On that day Huizinga became “Rector Magnificus” (i.e. Chancellor) of the university for one year (as was the custom). According to tradition one of the participants had to design the menu. Huizinga’s personal friend, J.A.J. (Ton) Barge, professor of anatomy, had the original idea of portraying Huizinga as Rector Magnificus and as six historical figures. Each course and each portrait corresponds to one of Huizinga’s publications. The witty names of the dishes and the striking drawings must have been a great success at the dinner table. Had we been able to be there, we would have seen a most amused Huizinga.
De portretten raakten pas in bredere kring bekend na de publicatie in de congresbundel verschenen na de herdenking van Huizinga’s honderdste geboortejaar in 1972. Sindsdien is er regelmatig vraag naar deze portretten en daarom verschijnt het boekje hier integraal in digitale vorm. De originele tekeningen zijn in het bezit van de familie Huizinga.
De toespelingen op de gangen van het menu spreken voor zich. Het menu opent met Huizinga als rector magnificus. Van de portretten verwijst de verkenner naar: Cultuurhistorische verkenningen, Erasmus uiteraard naarErasmus, Filips de Goede naar Herfsttij der Middeleeuwen, Uncle Sam naar Mensch en menigte in Amerika, en Lorenzo de’ Medici naar Huizinga’s studies over de Renaissance. De gepoederde achttiende-eeuwer met tache de beauté is mogelijk een verwijzing naar de rectorale rede over de grenzen van spel en ernst in de cultuur.
Barge signeerde met het figuurtje van twee beentjes, omdat hij samen met Huizinga en nog drie andere hoogleraren een wandelclub vormde, ‘De Beentjes’ geheten. Bij het portret van Filips de Goede permitteerde hij zich nog een subtiel grapje. Hij varieert hier een uitspraak van Huizinga zelf over hoe Filips de Goede ons in het werk van de Bourgondische geschiedschrijver Georges Chastellain tegemoet treedt. In vertaling: “Iemand zal ons zeggen, nee, ik herken de Filips van Chastellain niet”.
The portraits were published for the first time in the proceedings of the conference in honour of the centennial of Huizinga’s birth in 1972. Since then there is a regular demand for these drawings, a reason to publish the entire booklet at this time in digital format. The original drawings are still with the Huizinga family.
The references to the menu courses are self-evident. The menu opens with Huizinga as Rector Magnificus. Regarding the other portraits: the boy scout (Dutch: verkenner) refers to Cultuurhistorische verkenningen (Explorations in Cultural History), Erasmus of course to Erasmus, Philip the Good to The Waning of the Middle-Ages, Uncle Sam to Man and the masses in America, and Lorenzo de’ Medici to Huizinga’s studies of the Renaissance. The eighteenth-century gentleman, powdered and with a tache de beauté, can be a reference to Huizinga’s first article about the play-element of culture.
Barge has drawn his signature in the form of two small legs, because he, Huizinga and three other professors formed a walking club, “De Beentjes” (“The Legs”). The portrait of Philip the Good is accompanied by a sophisticated joke. Barge gives here a variation of a quote by Huizinga himself, that it was impossible to recognise the portrait of Philip the Good in the works of the Burgundian chronicler Georges Chastellain. In translation: “Somebody will tell us: no, I don’t recognise Chastellain’s Philip”.
Het thema van de diesviering van 2010 is wetenschap en emotie. Weinig geleerden zullen een zo treffend evenwicht tussen wetenschap en emotie hebben vertegenwoordigd als de historicus Johan Huizinga (1872-1945). Tot de bijzondere schatten van de Universiteitsbibliotheek behoort ongetwijfeld zijn uitgebreide wetenschappelijke nalatenschap, meer dan 130 dozen tellend, handelend over allerlei onderwerpen uit de algemene politieke en culturele geschiedenis.
Tot de meest spectaculaire onderdelen van het Huizinga-archief behoren de aantekeningen die Huizinga maakte voor het grote werk dat hem voor ogen stond (ca. 1906-1908) over de cultuurgeschiedenis van de Nederlanden. Het zou een magistrale verhandeling moeten worden over de cultuur van de Nederlanden van de gebroeders van Eyck tot en met Rembrandt. Hij maakte tal van notities, waaronder wijze raadgevingen aan zichzelf. Had hij zijn notities in een betoog verwerkt, dan bewaarde hij deze in een envelopje, voorzien van een treffend opschrift. Deze envelopjes met aantekeningen zijn een schatkamer voor de cultuurhistoricus. Hoe emotioneel hij zich bij het verleden betrokken voelde, blijkt bijvoorbeeld uit de notities in de envelop ‘eenzelvigheid’: “ik zit er teveel in, in de geschiedenis. ’t Is geen wetenschap voor mij, ’t is het leven zelf”.
HUIZINGA AND THE HISTORICAL SENSATION — The theme of the dies natalis 2010 of Leiden University is science and emotion. Few scholars will have represented such a just equilibrium between science and emotion as the historian Johan Huizinga (1872-1945). His extensive archives belong to the exquisite treasures of the University Library, counting over 135 boxes, dealing with the most different subjects concerning the history of culture.
To the most spectacular parts of the Huizinga archives belong his notes for a great work he intended to write (ca. 1906-1908) on the cultural history of the Low Countries. It should have been a magisterial treatise on the culture of the Netherlands from the brothers Van Eyck till Rembrandt. Huizinga made numerous remarks, among wise advises to himself. When he had incorporated his notes in his text, he collected them in an envelop, on which he wrote a specific keyword. These envelopes with notes are a treasure for the cultural historian. How attached he felt himself to history, is obvious from various notes in the envelop ‘eenzelvigheid’ (‘introversion’): “I am too much in it, in history, it is no science for me, it is life itself”.
Uit bijgaande aantekeningen en tal van andere blijkt hoe emotioneel Huizinga zich bij het verleden betrokken voelde. Tegelijkertijd gaf hij zich er rekenschap van dat met emotie alleen geen geschiedschrijving tot stand gebracht kon worden. Zoals hij zichzelf voorhield in een andere aantekening: “Maar kunt ge nu die bespiegelingen waar maken. Kunt ge ze nu demonstreeren aan duizend bijzonderheden? Want eerder hebt ge uw taak als historicus niet vervuld. Niet het algemeene maar het bijzondere willen wij weten”.
De geschiedenis kon hem treffen door het lezen van een document of kroniek, het horen van een lied, het zien van een prent, het zicht op een landschap of oude stad. Het tilde hem even boven zich zelf uit en liet hem als het ware deel hebben aan de geschiedenis. Hij verwoordde dit onder de benaming de ‘historische sensatie’. De filisters braken de staf over een dergelijke zienswijze, maar hij wist voor zichzelf dat zijn vatbaarheid voor het verleden een zuivere emotie was, buiten de rede om, niets meer, maar ook niets minder.
Dit liet onverlet dat hij in zijn historische werken strikt wetenschappelijk was… voor zover geschiedenis een wetenschap genoemd mag worden. Een historicus mag nog zo ‘wetenschappelijk’ te werk gaan, als hij geen oog heeft voor de hartstochten in het verleden, vervult hij zijn taak als historicus slecht. Toen Huizinga zelf in 1933 de diesrede uitsprak, had hij als onderwerp gekozen: ‘Over de grenzen van spel en ernst in de cultuur’. Hierin presenteerde hij voor het eerst zijn stelling dat alle cultuur waar ook ter wereld ontstaat in de vorm van spel. In zijn Homo Ludens (1938) heeft hij deze gewaagde stelling op alle terreinen van het leven uitgewerkt. Zelden zal er in Leiden zo lucide over wetenschap en emotie zijn verhandeld als op die gedenkwaardige 8ste februari 1933.
As is apparent from the adjacent notes and many others, Huizinga felt himself emotionally attracted to history. At the same time he rendered himself account that with emotion alone no writing of history could be achieved. As he hold to himself in another remark: “Can you make all these reflections become true? Can you demonstrate them in thousand peculiarities? Because before that, you will not have achieved your task as an historian. It is not the general but the specific we want to know’.
History could fall upon him by reading a document or chronicle, hearing a song, examining a print, looking at an old land- or cityscape. It made him surpass above himself and let him so to say having part on history. Huizinga expressed this with the term ‘historical sensation’. Philistines condemned this approach, but he knew for himself that susceptibility for things past was a pure emotion, leaving reason apart, nothing more, but also nothing less.
This left unimpeded that he remained a strict scholar or scientist in his historical writing… as long as history could be called a science. An historian may be very scholarly, but when he has no eye for the passions in the past, he will badly fulfil his task as an historian. When Huizinga himself as rector of the university hold the annual lecture at the dies natalis of 1933, he choose as his subject: ‘On the boundaries of play and earnestness in culture’. Here he presented for the first time his thesis that every culture, wherever on earth, emerges in the form of play. In his Homo ludens (1938) he elaborated on this bold thesis in every field of live. On few occasions in Leiden such a lucid discourse on science and emotion will have been hold as on that memorable February 8th, 1933.
Transcriptie van de afgebeelde notities:
het raakt die vreemde stille wijze, waarop het oude, dat voorbij is, mij sedert mijn 13e jaar heeft vervolgd, altijd weer anders en toch altijd met dezelfde stem en kleur.
het eerst van alles, en nu nog het meest, hebben de oude huizen gesproken.
ik zit er teveel in, in de geschiedenis, ‘t is geen wetenschap voor mij, ‘t is het leven zelf.
o de protestantsche steden, waar geen klokken meer luiden, alleen de carillons.
de Johannes van Geertgen, dat grauwe peinzende ventje in die bloementuin, daar heb je de Noord-Nederl. renaissance!
gebruik zelden de woorden psychologisch en economisch, maar heb het voortdurend over de zaken zelf.
en bovenal, gebruik nooit het woord mystiek, maar doordring de gansche voorstelling van de zaak zelve, de directe buiten-de-rede om aanschouwing.
eerste verkenningstochten
een heel klein beetje te begrijpen van de mystieke schoonheid van het alledaagsche – In ons land moest de Imitatio ontstaan.
de humanisten de eersten, qui sont hantés par l’ Maar hoe anders dan het verleden ons obsedeert.
het beroerde is dat dit eigenlijk een dichtwerk moet worden, een stuk van mijzelf. Tua res agitur.
Transcription of the depicted notes:
it touches upon the peculiar, silent way in which the old, that has past, has been persecuting me, since my 13th year, time and again in a different manner, but always with the same voice and colour.
first of all, and now even most, the old houses have spoken.
I am too much in it, in history, it is no science to me, it is life itself.
o, the protestant towns, where no bells are ringing, only the chimes.
saint John by Geertgen [tot Sint-Jans], that grey, pensive figure in that flower-garden, there you have the Northern Netherlandish renaissance!
use seldom the words psychological and economical, but deal continuously with the objects themselves.
and above all, never use the word mystical, but imbue the entire representation with the object itself, the direct perception of it, leaving reason aside.
first explorations.
understanding just a little bit of the mystical beauty of the quotidian – In our land the Imitatio had to emerge.
the humanists the first who were haunted by the past. But how different than the past does obsess us.
the difficulty is that this should become a work of poetry, a piece of myself. Your case is at stake.