Huizinga en Allason
oftewel
Een Nederlandse historicus en een Italiaanse vertaalster
Johan Huizinga (1872-1945) is een Nederlandse historicus die vooral beroemd werd door zijn boek Herfsttij der Middeleeuwen. Ik denk dat het voor de leden van de vereniging Dante Alighieri eigenlijk overbodig is om over deze man, die in de periode rond de vorige eeuwwisseling leefde, te schrijven. Ik ben dan ook niet van plan om hier een biografie over hem te schrijven, laat staan een kritische beschouwing van zijn werken te maken, want dat is niet mijn vakgebied. In plaats daarvan wil ik mij richten op een van zijn boeken, een boek dat mijn nieuwsgierigheid en verbazing heeft gewekt en mij de afgelopen maanden letterlijk heeft ‘achtervolgd’.
Alles begon twee jaar geleden in november in Leiden, waar Huizinga van 1915 tot 27 november 1940 aan de universiteit doceerde en waarvan hij van 1932-1933 zelfs rector magnificus was. Huizinga doceerde er tot de dag waarop de Duitsebezetter de universiteit sloot. Ter gelegenheid van Huizinga’s 150e geboortedag organiseerde Studium Generale van de Universiteit Leiden een reeks lezingen, gegeven door dr. Anton van der Lem [1]. De lezingen waren interessant en zeer leerzaam, vooral voor ondergetekende, die tot dat moment nog geen enkel boek van Huizinga had gelezen.

Vrijwel al zijn boeken passeerden de revue, maar in dit artikel zal ik mij op één boek in het bijzonder richten, dat hij schreef in de periode voorafgaand aan de Tweede Wereldoorlog, toen het fascisme in Italië en het nazisme in Duitsland het openbare leven in heel Europa ontwrichtten. Het gaat om het boek In de schaduwen van morgen, geschreven in 1935 en in dat jaar gepubliceerd in Nederland. In 1937 werd het in Italië uitgebracht door uitgeverij Giulio Einaudi in Turijn onder de titel La crisi della civiltà, een titel waar Luigi Einaudi (de vader van Giulio en op dat moment senator in Rome) de voorkeur aan gaf en die hij ‘suggereerde’ om zo de bezorgdheid van de auteur over de nabije toekomst en het dreigende gevaar van een nieuwe wereldoorlog te benadrukken.
De vertaling van de titel kan op zichzelf al een bron van discussie vormen. In het Italiaans kennen we het gezegde ‘traduttore traditore’ (‘vertaler, verrader’), wat zoveel betekent als dat een vertaling de oorspronkelijke tekst nooit precies weergeeft zoals deze bedoeld is. Zo wagen veel van onze leden van de vereniging Dante Alighieri zich, dankzij het enthousiasme en de creativiteit van Gerard Schelvis, aan het vertalen van gedichten en liedjes, en realiseren zich dan hoe moeilijk het is om te vertalen, om in de eigen taal over te brengen wat de schrijver bedoelt. Dat is echt niet eenvoudig!

Terugkomend op de titel: als In de schaduwen van morgen letterlijk was vertaald als Nelle ombre del domani, geloof ik dat de Italiaanse lezer Huizinga’s boodschap alsnog zou hebben begrepen: hij waarschuwt de mensheid om hun morele gedrag ten opzichte van de samenleving te herzien. Maar wanneer een man van de statuur van Luigi Einaudi de titel bepaalt, heeft de arme vertaler weinig in te brengen.
Maar wie is de vertaler/vertaalster van dit boek? Hier komen we bij een mysterie dat veel weg heeft van een thriller. In de eerste Italiaanse editie van 1937 is er namelijk nergens een aanwijzing te vinden over wie de vertaling heeft verzorgd: noch op het omslag, noch in het boek zelf, noch op de achterflap. In 1938 verschijnt een tweede editie, maar ook hier is de vertaler anoniem. Daarna… geen uitgaven meer. Einaudi kreeg namelijk geen toestemming meer om andere edities te publiceren, omdat de censuur (lees: het Italiaanse Ministerie van Volkscultuur, MinCulPop) het boek inmiddels had verboden. Pas in 1962 (!) verschijnt de derde editie, en op het omslag lezen we eindelijk de naam van de vertaalster: Barbara Allason.
Wie is deze Barbara?
Barbara Allason wordt in 1877 geboren in Pecetto, een dorpje op enkele kilometers van Turijn. Haar achternaam klinkt erg buitenlands, maar zijzelf verklaarde hierover: ‘Die achternaam is heel Italiaans, heel Piëmontees. Hij is terug te voeren op de Italiaanse achternaam Alasone, die tijdens de Napoleontische bezetting door de Fransen is ingekort […]. Het is dus helemaal geen exotische naam […] onze naam is heel Torinees, zeer diepgeworteld […] in onze geliefde Torinese heuvel.’Haar vader is officier artillerie in het Koninklijk Italiaans leger en monarchist. Haar moeder, Pauline Künzler, komt uit Wenen en is republikein. Dankzij haar uitstekende kennis van het Duits, een van de talen die thuis wordt gesproken naast het Italiaans en het Frans, kan Barbara zich inschrijven aan de faculteit letteren van de universiteit van Napels, waar het gezin heen was verhuisd vanwege het werk van haar vader. Zij is een van de eerste Italiaanse vrouwen die aan een universiteit gaat studeren.

Na haar huwelijk met Carlo Federico Wick, een Siciliaanse latinist van Duits/Zwitserse afkomst, en de geboorte van haar zoon, hervat zij haar studie. Dit keer in Turijn, waar haar ouders naartoe waren teruggekeerd. In 1913 studeert zij af bij Arturo Farinelli, de grondlegger van de germanistiek in Italië, een vakgebied dat voor Farinelli’s tijd feitelijk niet bestond, maar alleen werd bestudeerd door amateurs en bovendien slechts door een handjevol mensen. In 1921 debuteert zij als auteur en ze schrijft daarnaast ook voor kranten en tijdschriften. Op literair gebied gaat het haar allemaal voor de wind; zij geeft Duitse les op een middelbare school in Turijn en behaalt in 1928 haar universitaire lesbevoegdheid.
Ze onderhoudt een vriendschappelijke correspondentie met Benedetto Croce, die zij jaren eerder in Napels had leren kennen, en begint in haar villa in de heuvels zowel jonge als oude intellectuelen uit te nodigen, zoals Piero en Ada Gobetti, Leone Ginzburg, Cesare Pavese, Arturo Farinelli en Felice Casorati. Echter, al een jaar later, in 1929, verliest Allason haar leerstoel omdat zij haar solidariteit betuigt met Benedetto Croce, die kritiek had geuit op het Verdrag van Lateranen, het ‘beroemde’ concordaat tussen de Italiaanse staat en de Heilige Stoel. In het ministerieel decreet van 10 augustus 1929 staat te lezen: zij wordt ontheven van haar onderwijstaken wegens belediging van de Senaat, die zij ‘onfatsoenlijk’ had genoemd, en vanwege onverenigbaarheid met de algemene politieke richtlijnen van de regering, waardoor zij zowel haar leerstoel als haar universitaire aanstelling verliest.
Om zichzelf en haar zoon te onderhouden (ze is al jaren gescheiden van haar man), moet ze een vast inkomen uit vertaalwerk vinden. We kunnen dus zeggen dat de vertaalster Barbara wordt geboren uit de fascistische vervolging, uit noodzaak. Intussen wordt het huis van Allason niet alleen een ontmoetingsplaats voor de antifascistische elite van Turijn, maar ook een centrum voor politieke samenzwering. Er wordt een stencilmachine haar huis binnengesmokkeld om propagandamateriaal mee te kunnen verspreiden en zo raakt Barbara persoonlijk betrokken bij het verzet. In maart 1934 doet de politie een inval in haar huis en arresteert alle samenzweerders. Barbara belandt in de gevangenis (‘Le Nuove’ in Turijn). Haar wordt beloofd dat ze genade zal krijgen als ze gaat praten en een brief aan Mussolini, de Duce, schrijft… en Barbara zwicht: ‘De zwakte won’ (zal ze later schrijven in haar autobiografische boek Memorie di un’antifascista –Herinneringen van een antifascist). Haar proces vindt plaats in Rome, waar ze zal moeten getuigen tegen Leone Ginzburg. Ze schrijft ook een brief aan de Duce, waarin ze belooft geen politieke activiteiten meer te ondernemen – een belofte die ze zal houden.
Als we nu teruggaan naar de Italiaanse editie van Huizinga’s boek uit 1937, kunnen we misschien accepteren/begrijpen waarom haar naam nergens vermeld staat: senator Einaudi kon het zich tijdens het fascistische regime niet veroorloven om de naam van de vertaalster, een antifascist (!), bekend te maken.
Maar toch blijven er twee pijnlijke en onverklaarbare kwesties over.
De eerste kwestie betreft senator Einaudi zelf, die al lange tijd bevriend was met Huizinga. Ze leerden elkaar kennen in 1926, tijdens een reis langs enkele van de belangrijkste universiteiten van de Verenigde Staten, georganiseerd door het zogeheten Laura Spelmann Rockfeller Memorial. Van dit Memorial was Huizinga het Nederlandse en Einaudi het Italiaanse lid. Vanaf dat moment onderhielden ze een vriendschappelijke correspondentie. Bovendien was vader Einaudi zeer geïnteresseerd in het bekendmaken en uitgeven van de boeken van de Nederlandse historicus in Italië via zijn zoon Giulio. Toen het boek uitkwam, stuurde Einaudi dan ook een exemplaar naar Huizinga, dat hij – heel toevallig – precies voor Sinterklaas ontving. Op 6 december 1937 antwoordde Huizinga hem in het Engels. [2]
My dear Einaudi,
You could not have offered me the Italian edition of my little book in a more delightful way than by making it a wedding present and dressing it in the fine binding in which it feels like a small boy in state robes.
And to complete the joy my wife and I felt at receiving it, it came just on the day we are wont to celebrate with merry present giving, Saint Nicholas, this time rest on the 4th instead of the 5th because of the Sunday.
So both my wife and I want to express our warmest thanks to you and to your son. It is only now I learn that you did the translation yourself.
[…]
Yours very sincerely,
- Huizinga
De arme Huizinga sterft op 1 februari 1945 zonder ooit te weten wie zijn boek wérkelijk had vertaald: ‘uitgever, verrader’!
Het tweede pijnpunt is dat, wanneer we de twee uitgaven met elkaar vergelijken (het oorspronkelijke Nederlandse werk en de Italiaanse vertaling) het meteen opvalt dat meerdere zinnen en zelfs hele alinea’s volledig ontbreken, ze zijn niet vertaald. Wel nu, hoe verrassend, al die ontbrekende passages bevatten scherpe observaties en kritische opmerkingen van Huizinga over het toenmalige dictatoriale regime! In Zwitserland, daarentegen, bleef historicus Werner Kaegi, een vriend van Huizinga die de Duitse vertaling verzorgde, trouw aan het origineel, ondanks het feit dat het boek in Duitsland in een even precaire periode op de markt kwam (1936!).

We kunnen er trouwens wel vanuit gaan dat Allason zowel het originele Nederlandse werk als de Duitse versie in handen heeft gehad, want als germaniste was het voor haar ongetwijfeld gemakkelijker om vanuit het Duits te vertalen. Als ze dus beide teksten tot haar beschikking had, die perfect met elkaar te vergelijken waren, waarom heeft ze dan niet alles vertaald? Of beter gezegd: waarom mócht ze dan niet alles vertalen?
Hieronder volgen enkele voorbeelden uit het origineel die niet in het Italiaans zijn vertaald:
Uit Hoofdstuk XIV, De staat den staat een wolf?:
De Staat mag dus volgens deze leeringen alles. Hij mag krachtens eigen bepaling van zijn machtsbelang en eigen beslissing bezworen trouw breken. Geen leugen, geen bedrog, geen wreedheid, jegens vreemden of eigen volksgenooten, kan hem als slecht worden aangerekend, indien hij daarmee zichzelf dient. […] Maar de vijand was toch ook een Staat?
Uit Hoofdstuk XV, Heroïsme:
“Het beginsel van het fascisme is heroïsme, dat van het burgerdom egoïsme”. Zoo kon men het in het voorjaar van 1934 lezen op de verkiezingsplakkaten, die in Italië de muren dekten. Eenvoudig en sprekend als een algebraïsche evenredigheid. Een uitgemaakte zaak en een leerstuk. […] Wie een leus heeft, of enkel een politieken term om te hanteeren: racisme, bolsjewisme of wat ook, heeft een stok om den hond te slaan. De hedendaagsche politieke publicistiek handelt in het groot in stokken om honden te slaan, en kweekt zijn afnemers op tot deliriumlijders, die overal honden zien.
Uit Hoofdstuk XVI, Puerilisme:
Laat ons maar terloops wijzen op dien geest van parade en in den pas loopen, die zich van de wereld heeft meester gemaakt. Men mobiliseert zijn honderdduizenden; geen plein is groot genoeg, een natie staat als tinnen soldaten in het gelid, in één houding. […] Dit schijnt grootheid, dit schijnt macht. – Het is kinderachtigheid. […] Wie nog nadenken kan, weet, dat dit alles geen waarde heeft. Geen enkele.
Waarom? Wel, in de jaren dertig was er censuur, en waarschijnlijk was het Einaudi zelf die had besloten om deze gevoelige passages te schrappen. Ik denk namelijk niet dat dit het werk van Barbara zelf is geweest, gezien haar politieke overtuiging.
Echter, de ontbrekende stukken blijven ook in de editie van 1962 weg, als oorlog en dictatuur inmiddels tot het verre verleden behoren. Waarom zijn de ontbrekende passages toen niet alsnog vertaald en in het boek opgenomen, trouw aan het oorspronkelijke Nederlandse werk? Allason leefde nog in 1962 (ze overleed in 1968) en had de vertaling best zelf kunnen herzien.
Ondanks mijn onderzoek in het archief van Einaudi, met de hulp van dr. Luisa Gentile van het Staatsarchief van Turijn, en mijn ontmoeting met de achterkleindochter van Allason (die toevallig dezelfde naam draagt als de vertaalster en in het geboortehuis van de oude Allason woont) heb ik helaas niets kunnen vinden dat me een bevredigend antwoord op die vraag kan geven.
Alsof dit alles nog niet erg genoeg was, kwam ik daarna tot weer een nieuwe ontdekking. In 2019 bleek Huizinga’s boek bij uitgeverij Aragno (Turijn) eindelijk onder zijn originele titel, Nelle ombre del domani, te zijn uitgebracht! In eerste instantie geweldig nieuws, maar de vreugde was van korte duur… de ontbrekende passages ontbreken in deze uitgave nog steeds. De vertaler is een zekere J. Van Der Loj, een onbekende met een niet-Nederlands klinkende achternaam, die ik op geen enkele manier kan plaatsen. Elke zoektocht naar hem op internet loopt ook op niets uit. Als je zijn vertaling vergelijkt met die van Allason, blijkt het in feite een overgeschreven (gekopieerde?) vertaling te zijn, met slechts enkele woordwijzigingen in een moderner Italiaans, maar verder niets. Het mysterie breidt zich dus alleen maar verder uit, vooral omdat uitgeverij Aragno niet te bereiken is, of… misschien wel niet wíl worden bereikt!?
Op dit punt aangekomen moet ik met bittere teleurstelling concluderen dat het op zichzelf al moeilijke werk van vertalen, nog eens extra zwaar en frustrerend wordt wanneer er externe problemen bijkomen, die vaak van politieke aard zijn. Barbara heeft vanwege haar politieke overtuiging deze ‘schande’ en deze anonimiteit moeten ondergaan. Hoeveel anderen hebben deze vernedering ook moeten doorstaan, of ondergaan deze nog steeds, enkel vanwege hun vertaalwerk?
Marisa Jansen-Miglioli
Noten
[1] Anton van der Lem was conservator oude drukken van de Universitaire Bibliotheken Leiden. Hij is aan de UBL verbonden gebleven als eindredacteur van de website https://Huizinga-Online.nl om zijn onderzoek naar Huizinga voort te zetten. In november 2024 is zijn nieuwe editie verschenen van Huizinga’s Homo ludens, met 125 afbeeldingen en nadere toelichtingen.
[2] Letterlijk overgenomen uit de correspondentie Huizinga/Einaudi, brief nr. 1332.
Bibliografie
- Johan Huizinga, In de schaduwen van morgen. Haarlem: H.D. Tjeenk Willink & Zoon (1935).
- Johan Huizinga, Im Schatten von morgen. Bern, Leipzig: Gotthelf. Vertaling van Werner Kaegi(1936).
- Johan Huizinga, La crisi della civiltà. Torino: Einaudi (1937).
- Barbara Allason, Memorie di un’antifacista (1919-1940). Torino: Spoon River (2005).

Huizinga met het echtpaar Einaudi, op bezoek in Nederland (datum onbekend)