Design by Jan van Krimpen of the dust wrapper for the first Dutch edition of Homo ludens (Haarlem, 1938). Leiden, University Library, Huizinga-Archives, nr. 128 3.
Pictures are taken from the newest edition in Dutch: Johan Huizinga, Homo ludens. Proeve ener bepaling van het spel-element der cultuur (Amsterdam: Querido Facto, 2024) (forthcoming in November, profusely illustrated and commented). ISBN: 9789021489421
Wanted!
€ 1000 Reward
for the first person to locate Johan Huizinga’s manuscript
of his own English translation of Homo ludens
The cultural historian Johan Huizinga (1872-1945), professor of history at Leiden University in the Netherlands, is famous for Homo ludens: Proeve eener bepaling van het spel-element der cultuur. First published in Dutch (by Tjeenk Willink in Haarlem) in 1938, this book, which has been translated into many languages, still enjoys world renown.
One year after its appearance in Dutch, Homo ludens was published in German, in an integral translation approved by Huizinga. The publisher, Pantheon Akademische Verlagsanstalt, was located not in Nazi Germany but in Amsterdam; the book, Homo ludens: Versuch einer Bestimmung des Spielelementes der Kultur, did not mention the name of the translator, because he was Jewish.
The German reprint, issued in Amsterdam in 1940 by the same publisher, was – alas – censored in the last chapter, and it was this censored edition that was subsequently published in Switzerland, in Zurich in 1942 and in Basel in 1944.
This last edition, Basel 1944, was used by the British translator Richard F. C. Hull (1913-1974) for his English translation: Homo ludens. A Study of the Play-Element in Culture (London: Routledge & Kegan Paul Ltd., 1949). Hull could not read Dutch, nor was he aware that his translation was based on a censored version.
Attention, please!
In 1942 Huizinga himself translated Homo ludens into English; that same year one of his students made a typed copy of his handwritten manuscript. The typescript was considered an aid in distinguishing between ‘a’ and ‘e’ in Huizinga’s otherwise clear handwriting. Hull made use of this translation, which must have been sent to him. The only details we have are recorded in his Translator’s Note:
This edition is prepared from the German edition published in Switzerland, 1944, and also from the author’s own English translation of the text [my italics, AvdL], which he made shortly before his death. Comparison of the two texts shows a number of discrepancies and a marked difference in style; the translator hopes that the following version has achieved a reasonable synthesis.
The difference in style is no doubt due to the stylistic differences between Huizinga’s English version and the German translator’s rendering of Huizinga’s original Dutch. The numerous passages in the English translation that do not appear in the Dutch and German editions must be based on Huizinga’s additions to his own English translation.
Huizinga’s own manuscript and/or typescript have never been traced. There is no material of this kind in the Huizinga Archives in the Netherlands. Did Hull return Huizinga’s English translation to Huizinga’s widow? Did she perhaps give it to one of his children, or to a friend or colleague? Did Hull’s papers end up in an archive? Does Hull have descendants who could supply us with information? Might it be in the archives of Routledge?
If indeed this manuscript proves traceable, the finder can claim a reward of €1000. The Leiden University Library is willing to pay a fair price for the manuscript and/or typescript.
Dust wrapper of the second English of Homo ludens (New York: Roy Publishers, 1950). Collection Anton van der Lem.
Huizinga in full ornate in 1938, when Homo ludens was published. Picture taken in the garden of his house Van Slingelandtlaan 4, Leiden. Leiden, University Library, Huizinga-Archives, nr. 136 III, 11.2.
Bent u de eigenaar – zonder het te weten? – van een tekening gemaakt door Johan Huizinga? Die zouden we graag laten zien op de eerste tentoonstelling gewijd aan Huizinga’s tekenwerk, in het Universiteitsmuseum Groningen, van 1 februari tot 1 mei 2025. Uw hulp bij het opsporen van verloren tekeningen stellen wij erg op prijs.
Huizinga als tekenaar
Op 1 februari 2025 is het tachtig jaar geleden dat Huizinga overleed. Zijn werken blijven verkrijgbaar in tal van talen, in herdrukte of nieuwe vertalingen. Op die dag echter krijgt hij iets wat hij al lang verdiende, maar nooit kreeg: een tentoonstelling van zijn belangrijkste tekeningen. De expositie zal te zien zijn in het Universiteitsmuseum in Groningen, de stad waar hij was geboren, gestudeerd heeft en tien jaar werkzaam was als hoogleraar geschiedenis.
Als kleine jongen viel hij in de familie al op door zijn tekentalent. Op school zagen zijn juffen en meesters en klasgenootjes hoe grappig hij kon tekenen. Het konden krabbeltjes zijn, karikaturen of uitgewerkte schetsen: ‘Ik herinner mij een fantasietekening van een haven in een Hanzestad, die ik waarschijnlijk als jongen van veertien jaar maakte’. Daarvan is vrijwel alles verloren gegaan, althans niet teruggevonden. Zijn talent leek aanvankelijk zo groot, dat hij op zaterdagmiddagen tekenles ging nemen op de Groningse Tekenacademie Minerva, om zich verder te bekwamen. Wie weet was hij zo getalenteerd dat er een toekomst als beeldend kunstenaar voor hem in zat. Laten we zeggen dat zijn gaven op andere terreinen talrijker en veelbelovender waren dan in de beeldende kunst. Van een loopbaan in de kunst zag hij af. Als later andere mensen hem vroegen naar de mogelijkheden van zo’n carrière dan raadde hij dat doorgaans stellig af.
We weten uit de dagboeken die zijn grootvader bijhield hoe Johan zijn vele talenten ontwikkelde. Grootvader, die doopsgezind predikant was, bestelde zelfs tegen betaling tekeningen van bijzondere gebeurtenissen uit de geschiedenis van de doopsgezinden in Nederland. Vonden we die tekeningen nog eens terug! En wat te denken van een zelfgemaakt kwartet, getekend door de jonge Huizinga? Huizinga’s eigen nakomelingen hebben maar een klein deel van zijn tekeningen geërfd. Maar grootvader had zes kinderen en ook in de andere takken van de familie kunnen zijn tekeningen gekoesterd en bewaard zijn gebleven.
Op het gymnasium kon ‘Han’ Huizinga het niet laten om allerlei krabbeltjes te maken, doodles, waarvan een enkel voorbeeld is overgeleverd. Dat is op de tentoonstelling te zien. Zijn klasgenoten waren tuk op het krijgen van zijn vloeiblaadjes en verrukt over zijn portretten van hun leraren. Zijn docenten lieten hem doorgaans maar gaan bij het tekenen, omdat hij verder toch de knapste jongen van de klas was en nooit voor moeilijkheden zorgde.
1. Verplaatsing van de wolstapel. Voorstudie. Waar is de originele tekening?
Keur van gedenkwaardige tafereelen
De eerste grote prestatie van Johan Huizinga als tekenaar, op ongeveer 18-jarige leeftijd, heeft nota bene een plaats gekregen in de collecties van het Rijksmuseum in Amsterdam. Onder de titel: Keur van gedenkwaardige tafereelen uit de vaderlandsche historiën maakte hij achttien illustraties, die op de website van het Rijksmuseum te zien zijn. Alleen kenners weten dat er ook voorstudies voor die uitgewerkte taferelen (hebben) bestaan. Bovenaan deze tekst staat er een, maar het origineel is niet teruggevonden. Hieronder volgt een andere voorstudie, nog wat aarzelend en onbeholpen, evenmin teruggevonden:
2. ‘Franse geleerden komen in ons land, en brengen hun geleerdheid mee’ Het geestige ligt hier in Huizinga’s letterlijke interpretatie: de heren sjouwen met hun boeken en manuscripten, een passer en een globe etc. [Collectie Rijksmuseum, RP-T-1963-90-1]
Hoe zit dat? In de jaren na Huizinga’s overlijden verschenen er verschillende publicaties over zijn werk, voorzien van reproducties van zijn tekeningen. Het bovenste voorbeeld komt uit een artikel van een jeugdvriend, Dirk Schoute, ‘Huizinga’s jeugdjaren’, verschenen in De Gids. Het tweede voorbeeld komt uit de eerste, serieuze beschrijving van Huizinga’s leven en werk: H.A. Enno van Gelder, Prof. Dr J. Huizinga, Gedachten en beelden uit zijn werk, met 23 afbeeldingen. Denk nu niet, gewaardeerde lezer, dat deze integere heren de voor reproductie uitgeleende tekeningen niet hebben teruggegeven! Dat hebben ze – uiteraard wel degelijk. Waar zijn ze toen gebleven? Een paar ervan zijn teruggevonden bij Huizinga’s kleinkinderen. Eén tekening is door Huizinga’s weduwe weggegeven aan een dierbare vriend en bij toeval teruggevonden. Daarom deze actie: als ze dat vaker heeft gedaan kunnen er in kringen van familieleden of vrienden nog meer tekeningen ‘zwerven’. De overgrote meerderheid is nog steeds zoek, waarvan hier enkele voorbeelden. Uit Dirk Schoute:
3. Kaaskade te Vlissingen. [Dirk Schoute, ‘Huizinga’s jeugdjaren’]
5. Huzaar. [Enno van Gelder, Prof. Dr J. Huizinga, Gedachten en beelden uit zijn werk]
6. Ukko. [Enno van Gelder, Prof. Dr J. Huizinga, Gedachten en beelden uit zijn werk]
7. Dashondje. [Enno van Gelder, Prof. Dr J. Huizinga, Gedachten en beelden uit zijn werk]
Fivelgoër landleven
Een ander bijzonder geval zijn de ‘vignetten’, de subtiele landschapstekeningetjes die Huizinga omstreeks 1900 van het Groningerland maakte. Sommige in de vrije natuur, andere naar voorbeelden op kunstwerken in het bezit van het toenmalig Oudheidkundig Museum te Groningen. Ze verschenen in een boek met in het Gronings geschreven verhalen van jeugdvriend Anne S. de Blécourt, Fivelgoër landleven (Groningen, 1901). Helaas zijn de originele tekeningen tot op heden niet teruggevonden. De tekening op de voorkant is een product van Huizinga’s fantasie, want een landschap met zo’n hoge toren en zo’n wonderlijk klein schip kan in heel Groningen niet gevonden worden.
8. De afbeelding op het omslag is waarschijnlijk verzonnen.
De afbeeldingen hebben allemaal een idyllisch karakter. Zoals het gezicht hieronder in Holwierde, ten noorden van Appingedam. Het heeft hevig geleden onder het oorlogsgeweld in april-mei 1945. De monumentale boerderij is er niet meer. Maar misschien wordt de tekening nog eens gevonden?
9. Holwierde in Fivelgoo
Uit veel later tijd dateert een portret van Jean Philippe Vogel, hoogleraar Sanskriet te Leiden.De huidige hoogleraar Peter Bisschop heeft alle betekenissen weten te ontcijferen in Vogel Huizinga Drawings. De tekening is in druk overgeleverd, maar wie heeft het origineel? Zou het origineel te vinden zijn in de archieven van het Instituut Kern in Leiden of hangt het ergens ingelijst aan de muur?
10. De grote meester Oppervogel, versierd met een ketting van parels van leerlingen, beginnend met de Demon, de Javaan, de Zes Onderwijzers en mevrouw Paardgebeten.
Van Abeltje, Timótheus en Zoë
Het lastigste zijn tekeningen die wel bekend zijn uit de literatuur of uit brieven, maar waarvan geen afbeelding bekend is. Onder Huizinga-kenners is het belangrijkste voorbeeld een portretje van Huizinga dat Jan Toorop van hem maakte. Huizinga vermeldde het zelf in zijn Mijn weg tot de historie, althans in de ongepubliceerde, eerste versie. Hij was toen achttien en had altijd een fris en blozend gezicht. Op de achterkant moet vermeld staan: ‘Abeltje’, een eenmalige gelegenheidsnaam waarvoor nog niemand een verklaring heeft weten te geven. Wie die tekening mocht terugvinden mag verwachten dat deskundigen bij ‘Tussen kunst en kitsch’ de waarde zullen schatten op enkele duizenden euro’s, zo groot blijft de belangstelling voor de vroege Toorop (en Huizinga, natuurlijk).
Huizinga vertelde zelf dat hij o.a. leerde lezen uit een A.B.C.-boekje voor ‘zoete kinderen’, helaas zonder de exacte titel te noemen. Alle kinderen in het boekje waren zoet, behalve Timótheus. Het rijmpje bij zijn naam luidt: ‘Dit is Timótheus, ondeugend en dom, de maan wou hij krijgen, daar huilt hij nu om’. Tot nu toe is dit boekje niet teruggevonden. U wilt niet weten hoeveel A.B.C.-boekjes voor ‘zoete kinderen’ er in Nederland in de negentiende eeuw zijn uitgegeven. Huizinga had dit niet verzonnen want de letter Z betrof Zoë. Dat wist hij nog, omdat hij geen Zoe mocht zeggen. Huizinga maakte zelfs een tekening bij Timótheus, die hij zijn oudere broer Jakob toestuurde. Bij wie gaat er nu een lichtje branden?
Promotieplaten
Een primeur op de komende tentoonstelling in het Universiteitsmuseum zijn vier Groningse promotieplaten, door Huizinga getekend. Bekend was die voor Huizinga’s jeugdvriend Chris van Valkenburg. In diens boekje over Huizinga, vermeldde hij op p. 11: ‘voor sommige vrienden maakte hij promotieplaten’. Had Van Valkenburg maar precies vermeld, welke vrienden dat waren! Want nu blijft het zoeken. Jakob Huizinga kreeg de plaat voor de al genoemde A.S. de Blécourt toegestuurd en was daar blij mee. Pas door de vermelding van de naam Blécourt liet de plaat zich ontdekken, want de Groningse platen zijn in het Universiteitsmuseum en elders doorgaans ontsloten op naam van de gepromoveerde. De prent bleek inderdaad door Huizinga getekend, enerzijds door zijn stijl, anderzijds doordat hij de prent signeerde met: H.H. [= Han Huizinga]. Vervolgens bleken ook J.H. Feith en L. Roeters van Lennep tot de gelukkigen te behoren. Maar wie zegt ons dat er niet nog meer platen van Huizinga’s hand te ontdekken zijn? Allemaal blijven opletten!
Een liefhebber van architectuur
11. 1754 / Daniel Raap begraven (detail). Uit: Keur van gedenkwaardige tafereelen [Collectie Rijksmuseum, RP-T-1963-90-1]
Heeft Huizinga deze gevels nagetekend naar bestaande huizen, of zijn het fantasietekeningen? ‘Het eerst hebben de oude huizen gesproken’, schreef hij eens over zijn historische belangstelling. Dezelfde vraag geldt voor de volgende kleine tekening, die wel is teruggevonden, maar zijn de gebouwen te herkennen? Ze lijken te specifiek om verzonnen te zijn.
12. Straattafereeltje in de achttiende eeuw. Wie herkent het gebouw?
Groningen of Zeeland?
Huizinga vond zijn meisje in Zeeland. Zij heette Mary Vincentia Schorer, was intelligent en muzikaal, knap, sociaal en lief. Haar vader was burgemeester van Middelburg, waar de familie een groot huis bewoonde aan de Balans, en een buitenplaats Toornvliet bezat in Koudekerke, de aangrenzende gemeente. Zij brachten er heerlijke vakanties door en Huizinga heeft er allerlei plekjes vastgelegd, vooral op Walcheren. Maar de tekeningen hebben vaak geen bijschrift. Deze twee tekeningen zijn gevonden, maar waar is het? In Groningen of Zeeland?
13. Een dorpje, maar welk? [Origineel: Familie Huizinga]
14. Een boerderij, maar waar? [Origineel: Familie Huizinga]
De hiernavolgende tekeningen zijn wel gefotografeerd, maar onbekend is nu waar de originelen zich bevinden.
15. Een windmolen en twee huizen
16. Huizen te Westkapelle?
Niet alleen bij de grote Nederlandse collecties (musea, universiteiten, bibliotheken en archieven) kunnen nog onbekende tekeningen zijn, ook bij kleinere of andere instellingen en vooral bij particulieren. Of misschien kent u de tekeningen wel, maar dringt het nu pas tot u door, dat Huizinga de tekenaar kan zijn geweest. Dan verzoeken wij u vriendelijk om contact op te nemen, hetzij met, Anton van der Lem (g.a.c.van.der.lem@library.leidenuniv.nl), hetzij met de bibliotheken in Groningen, Leiden of Middelburg. Deze tekst mag een bewijs zijn van onze goede samenwerking.
Are you the unwitting owner of an original drawing by Johan Huizinga? It could be part of the first ever exhibition of his visual works in the University Museum of Groningen from 1 February until 1 May 2025. Will you help us find Huizinga’s lost drawings?
February 1, 2025 will mark eighty years since Johan Huizinga’s death. His works remain available in numerous languages, in reprints or new translations. On that day, however, he also gets something he much deserved for a long time but never got: an exhibition of his most important drawings. The exhibition will be on display in the University Museum in Groningen, the city where he was born, studied and worked as a professor of history for ten years.
As a little boy, he stood out in his family as a talented drawer. At school, his teachers and classmates noted the humour in his drawings. They could be scribbles, caricatures or detailed sketches: ‘I remember a fantasy drawing of a harbour in a Hanseatic city, which I probably made as a fourteen-year-old boy’. Almost all of it has been lost, or at least not yet found. His talent initially seemed so great that he took drawing lessons at the Groningen Drawing Academy Minerva on Saturday afternoons to hone his skills. Who knows, maybe he was so talented that he had a future as an artist? Let us say that his gifts in other areas were more numerous and promising, which made him decide against a career in visual arts. When other people later asked him about the prospects of such a profession, he usually strongly advised against it.
We know from the diaries his grandfather kept how Johan developed his many talents. Grandfather, who was a Mennonite minister, even ordered drawings of remarkable events in the history of the Mennonites in the Netherlands for a fee. How grateful we would be when these drawings could be traced! Or what about a quartet game made by the young Huizinga himself!? Huizinga’s own descendants inherited many of his drawings. But grandfather had six children and his drawings may also have been cherished and preserved in other branches of the family.
At grammar school, ‘Han’ Huizinga could not resist making all kinds of scribbles and doodles, of which only a single example has been handed down. This can be seen in the exhibition. His fellow students were thrilled to receive his blotters and delighted with his portraits of their teachers. His teachers usually let him go about his business when drawing, because he was otherwise the smartest boy in class and never caused any trouble.
1. Transfer of the woolstaple. Preliminary study. Where is the original drawing?
A Selection of Memorable Scenes
Johan Huizinga’s first major achievement as a draftsman, at the age of approximately 18, was given a place in the collections of the Rijksmuseum in Amsterdam. Under the title: Selection of Memorable Scenes from Dutch history, he made eighteen illustrations, which can be seen on the Rijksmuseum website. Only experts know that there are also preliminary studies for these detailed scenes. There is one at the top of this text, but the original has not been found. Below is another preliminary study, somewhat hesitant and clumsy, which has also not been found:
2. ‘French scholars come to our country and bring their learning with them’ The funny thing here lies in Huizinga’s literal interpretation: the gentlemen carry their books and manuscripts, a compass and a globe, etc. [Rijksmuseum, RP-T-1963-90-1]
What’s up with that? In the years after Huizinga’s death, several publications about his work appeared, including reproductions of his drawings. The top example comes from an article by a childhood friend, Dirk Schoute, ‘Huizinga’s jeugdjaren’ [Huizinga’s Youth], published in De Gids. The second example comes from the first, serious description of Huizinga’s life and work: H.A. Enno van Gelder, Prof. Dr J. Huizinga, Gedachten en beelden uit zijn werk [Prof Dr J. Huizinga, Thoughts and Images from his work] with 23 images. Do not think, dear reader, that these honourable gentlemen have not returned the drawings loaned for reproduction! They did bring them back – of course they did. So, where did they go? A few of them were found with Huizinga’s grandchildren. One drawing was given away by Huizinga’s widow to a dear friend and was found by chance. This is the main reason for this appeal: if she or others did this more often, more drawings may be ‘floating’ in circles of family members, friends, acquaintances or their descendants. The vast majority are still missing. Here are some examples. From Dirk Schoute:
3. Kaaskade in Vlissingen [Dirk Schoute, ‘Huizinga’s jeugdjaren’]
5. Huzar [Enno van Gelder, Prof. Dr J. Huizinga, Gedachten en beelden uit zijn werk]
6. Ukko [Enno van Gelder, Prof. Dr J. Huizinga, Gedachten en beelden uit zijn werk]
7. Badger Dog (Dashondje) [Enno van Gelder, Prof. Dr J. Huizinga, Gedachten en beelden uit zijn werk]
Subtle Landscapes
Another special case are Huizinga’s ‘vignettes’, the subtle landscape drawings that he made in the Groningen countryside around 1900. Some in the wild, others based on examples from works of art in the possession of the then Museum of Antiquities in Groningen. They appeared in a book of stories published in Groningen dialect by childhood friend Anne S. de Blécourt, Fivelgoër landleven (Groningen, 1901). Unfortunately, to date, the original drawings were never found. The drawing on the cover came from Huizinga’s imagination because a church with such a large tower and wonderfully small nave cannot be found in all of Groningen.
8. The image on the cover is likely an imaginary landscape.
The drawings all have an idyllic character, such as the view below in Holwierde, north of Appingedam, which suffered greatly from war actions in World War Two in April-May 1945. The monumental farm is gone. But who knows, we might find the drawing again?
9. Holwierde in Fivelgoo
A portrait of Jean Philippe Vogel, professor of Sanskrit in Leiden, dates from much later. The current professor Peter Bisschop has managed to decipher all the meanings in Vogel Huizinga Drawings. The drawing has been preserved in print, but who is the owner of the original? Could it be found in the archives of the Kern Institute in Leiden or is it framed on the wall somewhere?
10. The great master Vogel, adorned by a necklace of his pearls of students, starting with the Demon, the Javanese, the Six Teachers and Mrs. Horsebitten.
Abeltje, Timótheus and Zoë
The most difficult are drawings that are known from literature or from letters, but of which no image is known. Among Huizinga connoisseurs, the most important example is a small portrait of Huizinga that Jan Toorop made of him. Huizinga himself mentioned it in his Mijn weg tot de historie (My Path to History), at least in the unpublished, first version. He was then eighteen and always had a fresh and ruddy face. The back reportedly says: ‘Abeltje’, a one-off occasional name for which no one has yet been able to provide an explanation. Anyone who finds that drawing can expect that experts at ‘Tussen kunst en kitsch’ or ‘Antiques Roadshow’ will estimate its value at several thousand euros, such is the interest in the early Toorop (and Huizinga, of course).
Huizinga himself said that he learned to read from, among other things, an A.B.C. book for ‘sweet children’, unfortunately without mentioning the exact title. All the children in the book are sweet, except Timothy. The rhyme with his name is: ‘This is Timótheus, naughty and slow, he wanted the moon, that’s what he’s crying about now.’ This booklet has not yet been found. You don’t want to know how many A.B.C. books for ‘sweet children’ were published in the Netherlands in the nineteenth century. Huizinga had not made this up because the letter Z referred to Zoë. He remembered that because he wasn’t allowed to say Zoe. Huizinga even made a drawing of Timótheus, which he sent to his older brother Jakob. Does this sound vaguely familiar to anyone?
Prints to celebrate one’s Ph.D.
A first at the upcoming exhibition in the University Museum are four Groningen ‘promotieplaten’, drawn by Huizinga to celebrate the Ph.D.-degree of friends and fellows. Only one of these plates was known through Huizinga’s childhood friend Chris van Valkenburg. In his book about Huizinga, he mentioned on page 11: ‘he made promotional plates for some friends’. If only Van Valkenburg had mentioned who his friends were! because now, we have to keep on seeking. Jakob Huizinga got the plate for the aforementioned A.S. de Blécourt and was happy with it. The plate was only discovered when the name Blécourt was mentioned because the Groningen plates are usually accessible in the University Museum and elsewhere in the name of the PhD candidate. The print turned out to have been drawn by Huizinga, on the one hand because of his style and on the other hand because he signed the print with: H.H. [= Han Huizinga]. Subsequently, J.H. Feith and L. Roeters van Lennep were among the lucky ones. But who tells us that there aren’t more Huizinga records to be discovered? Everyone, keep paying attention!
Architecture enthusiast
11. 1754 / Daniel Raap buried (detail) From: A selection of memorable scenes [Collection Rijksmuseum, RP-T-1963-90-1]
Did Huizinga copy these façades after existing houses, or are they fantasy drawings? ‘The old houses spoke first,’ he once wrote about his historical interest. The same question applies to the following small drawing, which has been found, but are the buildings recognizable? They seem too specific to be made up.
12. Streetscene in the eighteenth century. Who does recognize the building? [Original Huizinga Family]
Groningen or Zeeland?
Huizinga found the woman who would become his wife in Zeeland. Her name was Mary Vincentia Schorer, she was intelligent and musical, beautiful, sociable and sweet. Her father was mayor of Middelburg, where the family lived in a large house on the Balans and owned a country estate in Toornvliet in Koudekerke, a neighbouring municipality. They spent wonderful holidays there during which Huizinga captured all kinds of places, especially on Walcheren. But the drawings often have no caption. These two drawings have been found, but where is it? In Groningen or Zeeland?
13. A village, but which one? [Original: Huizinga Family]
14. A farm, but where? [Original: Huizinga Family]
The following drawings have been photographed, but it is currently unknown where the originals are located.
15. A windmill and two houses
16. Houses in Westkapelle?
Unknown drawings may exist not only in the large Dutch collections (museums, universities, libraries and archives), but also in smaller or other institutions and especially in private collections and antiquarian bookstores. Or perhaps you are familiar with the drawings, but it is only now dawning on you that Huizinga may have been the draftsman. In that case, we kindly ask you to contact me, Anton van der Lem (g.a.c.van.der.lem@library.leidenuniv.nl), or the libraries in Groningen, Leiden or Middelburg. This text is proof of our good cooperation.
A euphoric article by Johan Huizinga, 80 years ago.
Now we are celebrating the fifth anniversary of the reign of King Willem-Alexander, let us turn our attention to a newspaper article written to mark the birth of the King’s mother, Princess Beatrix on 31 January 1938. At that time, the economic crisis in the Netherlands was severe, unemployment high and the threat of war imminent. Over two generations the royal family, the House of Orange, had consisted of only a few members. Wilhelmina (1880-1962), Queen of the Netherlands 1898-1948, was the only child of her parents, King William III and Queen Emma. After her marriage to Prince Hendrik of Mecklenburg-Schwerin in 1901, she had several miscarriages before giving birth to their only child, Juliana (1909-2004), Queen of the Netherlands 1948-1980. Juliana’s marriage to Bernhard von Lippe-Biesterfeld on 7 January 1937 was intended to be blessed with children to safeguard the Dutch monarchy and, with that, the country itself.
Princess Juliana studied at Leiden University with great pleasure. She enjoyed her relative freedom, away from home and being together with other young female students, with whom she lived in a villa in the adjacent village of Katwijk. One of her teachers was Dr. Johan Huizinga (1872-1945), professor of general history, of national and international renown. Huizinga was in charge of presiding over the Princess’ debating club in Katwijk, where such wonderful modern topics were discussed as ‘cinema and radio as factors in present day society’, ‘The contrast between Eastern and Western culture, or ‘Modern developments in the arts’.
Alas, her freedom was to last only two years: Wilhelmina, who had become Queen at eighteen, had never herself enjoyed such a time at ease and wanted her daughter back. The University decided to distinguish the Princess with an honorary Doctor’s degree, to confirm its close relationship with the House of Orange. To Huizinga fell the delicate task of bestowing her with the degree and holding the speech. But Huizinga was used to finding the right words, without overdoing it.
When the Princess married, she invited a German cousin to be a witness, but he was not allowed to leave Hitler’s Germany. The Princess decided to ask Huizinga in his place. She made the phone call herself, and Huizinga accepted. A year later, when the Princess was due to give birth to her first child, Huizinga wrote his ‘De Eenheid Nederland-Oranje’ (The Holland-Orange Bond), which was published in several newspapers. The illustration and the text left in the middle whether the child was a boy or a girl. His article was not about the child itself, but a short history of the bond between the country and its princely, later royal family. It is one of Huizinga’s most euphoric or impassioned articles, neglecting or simply denying any tensions, let alone divisions, in Dutch politics over the centuries. At the end of the article, he used the expression ‘it was a wonder’, characterizing the vicissitudes and qualities of the Dutch state in history, no less than seven times. In his final sentence, he changed this to ‘It is the fragile wonder of a new human life on which now depends the continuation of that beneficial and blessed community of almost four centuries: the bond between the Netherlands and the House of Orange.’
De meest gewilde portretten van de befaamde Leidse hoogleraar Johan Huizinga staan uitgerekend in een heel zeldzaam drukwerkje. Alleen de Universiteitsbibliotheek en het Academisch Historisch Museum te Leiden bezitten een exemplaar. Ze staan in het gedrukte menu bij het diner ter gelegenheid van de dies natalis van de Universiteit op 8 februari 1933. Huizinga nam toen het rectoraat op zich, zoals gebruikelijk voor een jaar. Het was een goede gewoonte dat de menukaart ontsproot aan de fantasie van een van de hoogleraren. Een van Huizinga’s vrienden, J.A.J. (Ton) Barge, hoogleraar anatomie, had de originele ingeving om Huizinga te portretteren als rector, en als zes historische figuren. Elk gerecht en elk portret is een verwijzing naar een van de werken van Huizinga. De geestige vondsten en geslaagde tekeningen moeten aan het diner een groot succes zijn geweest. Hadden we daar eens bij kunnen zijn, om een gnuivende Huizinga te zien!
PORTRAITS OF HUIZINGA AND THE DIES NATALIS OF LEIDEN UNIVERSITY — The most requested portraits of the famous Leiden professor Johan Huizinga are published in a printed booklet of great rarity. Only the University Library and the Academisch Historisch Museum in Leiden own a copy. They are in the printed menu of the festive dinner to celebrate the Dies Natalis of Leiden University on February 8, 1933. On that day Huizinga became “Rector Magnificus” (i.e. Chancellor) of the university for one year (as was the custom). According to tradition one of the participants had to design the menu. Huizinga’s personal friend, J.A.J. (Ton) Barge, professor of anatomy, had the original idea of portraying Huizinga as Rector Magnificus and as six historical figures. Each course and each portrait corresponds to one of Huizinga’s publications. The witty names of the dishes and the striking drawings must have been a great success at the dinner table. Had we been able to be there, we would have seen a most amused Huizinga.
De portretten raakten pas in bredere kring bekend na de publicatie in de congresbundel verschenen na de herdenking van Huizinga’s honderdste geboortejaar in 1972. Sindsdien is er regelmatig vraag naar deze portretten en daarom verschijnt het boekje hier integraal in digitale vorm. De originele tekeningen zijn in het bezit van de familie Huizinga.
De toespelingen op de gangen van het menu spreken voor zich. Het menu opent met Huizinga als rector magnificus. Van de portretten verwijst de verkenner naar: Cultuurhistorische verkenningen, Erasmus uiteraard naarErasmus, Filips de Goede naar Herfsttij der Middeleeuwen, Uncle Sam naar Mensch en menigte in Amerika, en Lorenzo de’ Medici naar Huizinga’s studies over de Renaissance. De gepoederde achttiende-eeuwer met tache de beauté is mogelijk een verwijzing naar de rectorale rede over de grenzen van spel en ernst in de cultuur.
Barge signeerde met het figuurtje van twee beentjes, omdat hij samen met Huizinga en nog drie andere hoogleraren een wandelclub vormde, ‘De Beentjes’ geheten. Bij het portret van Filips de Goede permitteerde hij zich nog een subtiel grapje. Hij varieert hier een uitspraak van Huizinga zelf over hoe Filips de Goede ons in het werk van de Bourgondische geschiedschrijver Georges Chastellain tegemoet treedt. In vertaling: “Iemand zal ons zeggen, nee, ik herken de Filips van Chastellain niet”.
The portraits were published for the first time in the proceedings of the conference in honour of the centennial of Huizinga’s birth in 1972. Since then there is a regular demand for these drawings, a reason to publish the entire booklet at this time in digital format. The original drawings are still with the Huizinga family.
The references to the menu courses are self-evident. The menu opens with Huizinga as Rector Magnificus. Regarding the other portraits: the boy scout (Dutch: verkenner) refers to Cultuurhistorische verkenningen (Explorations in Cultural History), Erasmus of course to Erasmus, Philip the Good to The Waning of the Middle-Ages, Uncle Sam to Man and the masses in America, and Lorenzo de’ Medici to Huizinga’s studies of the Renaissance. The eighteenth-century gentleman, powdered and with a tache de beauté, can be a reference to Huizinga’s first article about the play-element of culture.
Barge has drawn his signature in the form of two small legs, because he, Huizinga and three other professors formed a walking club, “De Beentjes” (“The Legs”). The portrait of Philip the Good is accompanied by a sophisticated joke. Barge gives here a variation of a quote by Huizinga himself, that it was impossible to recognise the portrait of Philip the Good in the works of the Burgundian chronicler Georges Chastellain. In translation: “Somebody will tell us: no, I don’t recognise Chastellain’s Philip”.
Het thema van de diesviering van 2010 is wetenschap en emotie. Weinig geleerden zullen een zo treffend evenwicht tussen wetenschap en emotie hebben vertegenwoordigd als de historicus Johan Huizinga (1872-1945). Tot de bijzondere schatten van de Universiteitsbibliotheek behoort ongetwijfeld zijn uitgebreide wetenschappelijke nalatenschap, meer dan 130 dozen tellend, handelend over allerlei onderwerpen uit de algemene politieke en culturele geschiedenis.
Tot de meest spectaculaire onderdelen van het Huizinga-archief behoren de aantekeningen die Huizinga maakte voor het grote werk dat hem voor ogen stond (ca. 1906-1908) over de cultuurgeschiedenis van de Nederlanden. Het zou een magistrale verhandeling moeten worden over de cultuur van de Nederlanden van de gebroeders van Eyck tot en met Rembrandt. Hij maakte tal van notities, waaronder wijze raadgevingen aan zichzelf. Had hij zijn notities in een betoog verwerkt, dan bewaarde hij deze in een envelopje, voorzien van een treffend opschrift. Deze envelopjes met aantekeningen zijn een schatkamer voor de cultuurhistoricus. Hoe emotioneel hij zich bij het verleden betrokken voelde, blijkt bijvoorbeeld uit de notities in de envelop ‘eenzelvigheid’: “ik zit er teveel in, in de geschiedenis. ’t Is geen wetenschap voor mij, ’t is het leven zelf”.
HUIZINGA AND THE HISTORICAL SENSATION — The theme of the dies natalis 2010 of Leiden University is science and emotion. Few scholars will have represented such a just equilibrium between science and emotion as the historian Johan Huizinga (1872-1945). His extensive archives belong to the exquisite treasures of the University Library, counting over 135 boxes, dealing with the most different subjects concerning the history of culture.
To the most spectacular parts of the Huizinga archives belong his notes for a great work he intended to write (ca. 1906-1908) on the cultural history of the Low Countries. It should have been a magisterial treatise on the culture of the Netherlands from the brothers Van Eyck till Rembrandt. Huizinga made numerous remarks, among wise advises to himself. When he had incorporated his notes in his text, he collected them in an envelop, on which he wrote a specific keyword. These envelopes with notes are a treasure for the cultural historian. How attached he felt himself to history, is obvious from various notes in the envelop ‘eenzelvigheid’ (‘introversion’): “I am too much in it, in history, it is no science for me, it is life itself”.
Uit bijgaande aantekeningen en tal van andere blijkt hoe emotioneel Huizinga zich bij het verleden betrokken voelde. Tegelijkertijd gaf hij zich er rekenschap van dat met emotie alleen geen geschiedschrijving tot stand gebracht kon worden. Zoals hij zichzelf voorhield in een andere aantekening: “Maar kunt ge nu die bespiegelingen waar maken. Kunt ge ze nu demonstreeren aan duizend bijzonderheden? Want eerder hebt ge uw taak als historicus niet vervuld. Niet het algemeene maar het bijzondere willen wij weten”.
De geschiedenis kon hem treffen door het lezen van een document of kroniek, het horen van een lied, het zien van een prent, het zicht op een landschap of oude stad. Het tilde hem even boven zich zelf uit en liet hem als het ware deel hebben aan de geschiedenis. Hij verwoordde dit onder de benaming de ‘historische sensatie’. De filisters braken de staf over een dergelijke zienswijze, maar hij wist voor zichzelf dat zijn vatbaarheid voor het verleden een zuivere emotie was, buiten de rede om, niets meer, maar ook niets minder.
Dit liet onverlet dat hij in zijn historische werken strikt wetenschappelijk was… voor zover geschiedenis een wetenschap genoemd mag worden. Een historicus mag nog zo ‘wetenschappelijk’ te werk gaan, als hij geen oog heeft voor de hartstochten in het verleden, vervult hij zijn taak als historicus slecht. Toen Huizinga zelf in 1933 de diesrede uitsprak, had hij als onderwerp gekozen: ‘Over de grenzen van spel en ernst in de cultuur’. Hierin presenteerde hij voor het eerst zijn stelling dat alle cultuur waar ook ter wereld ontstaat in de vorm van spel. In zijn Homo Ludens (1938) heeft hij deze gewaagde stelling op alle terreinen van het leven uitgewerkt. Zelden zal er in Leiden zo lucide over wetenschap en emotie zijn verhandeld als op die gedenkwaardige 8ste februari 1933.
As is apparent from the adjacent notes and many others, Huizinga felt himself emotionally attracted to history. At the same time he rendered himself account that with emotion alone no writing of history could be achieved. As he hold to himself in another remark: “Can you make all these reflections become true? Can you demonstrate them in thousand peculiarities? Because before that, you will not have achieved your task as an historian. It is not the general but the specific we want to know’.
History could fall upon him by reading a document or chronicle, hearing a song, examining a print, looking at an old land- or cityscape. It made him surpass above himself and let him so to say having part on history. Huizinga expressed this with the term ‘historical sensation’. Philistines condemned this approach, but he knew for himself that susceptibility for things past was a pure emotion, leaving reason apart, nothing more, but also nothing less.
This left unimpeded that he remained a strict scholar or scientist in his historical writing… as long as history could be called a science. An historian may be very scholarly, but when he has no eye for the passions in the past, he will badly fulfil his task as an historian. When Huizinga himself as rector of the university hold the annual lecture at the dies natalis of 1933, he choose as his subject: ‘On the boundaries of play and earnestness in culture’. Here he presented for the first time his thesis that every culture, wherever on earth, emerges in the form of play. In his Homo ludens (1938) he elaborated on this bold thesis in every field of live. On few occasions in Leiden such a lucid discourse on science and emotion will have been hold as on that memorable February 8th, 1933.
Transcriptie van de afgebeelde notities:
het raakt die vreemde stille wijze, waarop het oude, dat voorbij is, mij sedert mijn 13e jaar heeft vervolgd, altijd weer anders en toch altijd met dezelfde stem en kleur.
het eerst van alles, en nu nog het meest, hebben de oude huizen gesproken.
ik zit er teveel in, in de geschiedenis, ‘t is geen wetenschap voor mij, ‘t is het leven zelf.
o de protestantsche steden, waar geen klokken meer luiden, alleen de carillons.
de Johannes van Geertgen, dat grauwe peinzende ventje in die bloementuin, daar heb je de Noord-Nederl. renaissance!
gebruik zelden de woorden psychologisch en economisch, maar heb het voortdurend over de zaken zelf.
en bovenal, gebruik nooit het woord mystiek, maar doordring de gansche voorstelling van de zaak zelve, de directe buiten-de-rede om aanschouwing.
eerste verkenningstochten
een heel klein beetje te begrijpen van de mystieke schoonheid van het alledaagsche – In ons land moest de Imitatio ontstaan.
de humanisten de eersten, qui sont hantés par l’ Maar hoe anders dan het verleden ons obsedeert.
het beroerde is dat dit eigenlijk een dichtwerk moet worden, een stuk van mijzelf. Tua res agitur.
Transcription of the depicted notes:
it touches upon the peculiar, silent way in which the old, that has past, has been persecuting me, since my 13th year, time and again in a different manner, but always with the same voice and colour.
first of all, and now even most, the old houses have spoken.
I am too much in it, in history, it is no science to me, it is life itself.
o, the protestant towns, where no bells are ringing, only the chimes.
saint John by Geertgen [tot Sint-Jans], that grey, pensive figure in that flower-garden, there you have the Northern Netherlandish renaissance!
use seldom the words psychological and economical, but deal continuously with the objects themselves.
and above all, never use the word mystical, but imbue the entire representation with the object itself, the direct perception of it, leaving reason aside.
first explorations.
understanding just a little bit of the mystical beauty of the quotidian – In our land the Imitatio had to emerge.
the humanists the first who were haunted by the past. But how different than the past does obsess us.
the difficulty is that this should become a work of poetry, a piece of myself. Your case is at stake.